Liturgie Eerste Paasdag
Inleiding.
Verwelkoming.
We zingen als aanvangslied lied 100:1,2,3.
Stil gebed.
Votum en groet.
We zingen als aanvangslied lied 100:4.
Gebed.
We zingen lied 624.
Leefregel.
We zingen lied 124 uit de evangelische liedbundel.
Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser,
niet eenzaam ga ik op de vijand aan.
Sterk in Uw kracht, gerust in Uw bescherming:
ik bouw op U, en ga in Uwe Naam (2x).
Gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend,
en telkens meer moet ik Uw kracht verstaan.
Toch rijst in mij een lied van overwinning:
ik bouw op U, en ga in Uwe Naam (2x).
Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser:
Gij voert de strijd, de huld’ is U gewijd.
In ‘t laatste uur zal ‘k zegevierend ingaan
in rust met U, Die mij hebt voort geleid (2x).
Gebed.
We lezen als 15e bijbelgedeelte uit Joh. 20:1-18.
1 Vroeg op de 1e dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag, dat de steen van de opening van het graf weggehaald was. 2 Ze liep snel naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, terug, en zei: Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald, en we weten niet, waar ze Hem nu neergelegd hebben. 3 Petrus en de andere leerling gingen naar het graf op weg. 4 Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als 1e bij het graf. 5 Hij boog zich voorover, en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. 6 Even later kwam Simon Petrus, en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken, 7 en hij zag, dat de doek, die Jezus’ Gezicht bedekt had, niet bij de andere doeken, maar apart opgerold op een andere plek lag. 8 Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf aangekomen was, het graf in. Hij zag het, en geloofde. 9 Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen, dat Hij uit de dood opstaan moest. 10 De leerlingen gingen vervolgens weer naar huis terug.
11 Maria echter stond nog steeds bij het graf, en huilde. Huilend boog ze zich naar het graf, 12 en daar zag ze 2 engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind, en een bij het voeteneind van de plek, waar het Lichaam van Jezus gelegen had. 13 Waarom huil je? vroegen ze aan haar. Ze zei Ze hebben mijn Heer weggehaald, en ik weet niet, waar ze Hem neergelegd hebben. 14 Na deze woorden keek ze om, en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet, dat Het Jezus was. 15 Waarom huil je? vroeg Jezus, Wie zoek je? Maria dacht, dat het de tuinman was, en zei Als U Hem weggehaald hebt, vertel aan me dan, waar U Hem neergelegd hebt, dan kan ik Hem meenemen. 16 Jezus zei tegen haar Maria!. Ze draaide zich om, en zei Rabboeni! (dat betekent ‘Meester’.)’ 17 Houd Me niet vast, zei Jezus. Ik ben nog niet naar de Vader opgestegen. Ga naar Mijn broeders en zusters, en zeg tegen hen, dat Ik naar Mijn Vader, Die ook jullie Vader is, naar Mijn God, Die ook jullie God is, opstijg. 18 Maria uit Magdala ging naar de leerlingen, en zei tegen hen Ik heb de Heer gezien!. En ze vertelde alles, wat Hij tegen haar gezegd had.
We zingen lied 122 uit de evangelische liedbundel.
Daar juicht een toon, daar klinkt een stem,
die galmt door gans Jeruzalem!
Een heerlijk morgenlicht breekt aan:
de Zone Gods is opgestaan!
Geen graf hield Davids Zoon omkneld,
Hij overwon, die sterke Held!
Hij steeg uit ‘t graf door ‘s Vaders kracht,
want Hij is God, bekleed met macht.
Nu jaagt de dood geen angst meer aan,
want alles, alles is voldaan:
die in ‘t geloof op Jezus ziet,
die vreest voor dood en helle niet!
Want nu de Heer is opgestaan,
nu vangt het nieuwe leven aan:
een leven door Zijn dood bereid,
een leven in Zijn heerlijkheid!
Prediking.
We zingen lied 641.
Gebed.
Collecte.
We zingen als slotlied lied 608.
Zegen.