Liturgie Witte Donderdag
Inleiding.
We zingen lied 65:1.
Gebed.
We lezen als 1e bijbelgedeelte Mark. 14:12-21.
12 Op de 1e dag van het feest van het Ongedesemde brood, wanneer het paschalam geslacht wordt, zeiden Zijn leerlingen tegen de Here Jezus ‘Waar wilt U, dat wij voorbereidingen treffen gaan, zodat U het paschamaal eten kunt?’ 13 Hij stuurde 2 van Zijn leerlingen op pad, en zei tegen hen ‘Ga naar de stad. Daar zal een man, die een kruik water draagt, jullie tegemoet komen. Volg hem, 14 en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de eigenaar van dat huis zeggen ‘De Meester vraagt “Waar is het gastenvertrek, waar Ik met Mijn leerlingen het paschamaal eten kan?” 15 Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen, die al ingericht is, en waar alles gereed staat; maak daar het paschamaal voor ons klaar.’ 16 De leerlingen vertrokken naar de stad, en alles gebeurde, zoals Hij gezegd had, en ze bereidden het paschamaal voor.
17 Toen de avond gevallen was, kwam Hij met de 12 leerlingen. 18 Terwijl ze voor de maaltijd aanlagen, zei Jezus ‘Ik verzeker jullie: een van jullie, die met Mij eet, zal Mij uitleveren’. 19 Ze werden bedroefd, en vroegen een voor een aan Hem ‘Ik ben het toch niet?’ 20 Maar Hij zei tegen hen ‘Het is een van jullie 12, die met Mij uit dezelfde kom eet. 21 Want de Mensenzoon zal heengaan, zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou voor hem beter zijn, als hij nooit geboren was!’
We zingen gezang 358:1,2.
Genadig Heer, Die al mijn zwakheid weet:
wil mij vergeven, wat ik U misdeed!
Verwerp mij niet, die op Uw vrijspraak wacht,
maar troost mij met Uw woord ‘Het is volbracht’.
Gij hebt mij, Heer, geroepen aan Uw dis,
het heilig feest van Uw gedachtenis.
Schenk mij Uw Geest, opdat ik U ontmoet
in ‘t teken van Uw Lichaam en Uw Bloed.
We lezen als 2e bijbelgedeelte Mark. 14:22-25.
22 Terwijl ze aten, nam Hij een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood, deelde het uit, en zei ‘Neem hiervan, dit is Mijn Lichaam’. 23 En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit, en gaf aan hun de beker, en allen dronken eruit. 24 Hij zei tegen hen ‘Dit is Mijn Bloed, het Bloed van het verbond, Dat voor velen vergoten wordt. 25 Ik verzeker jullie: Ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt, dat Ik in het Koninkrijk van God opnieuw ervan drinken zal.’
We vieren het avondmaal.
We zingen gezang 358:6.
U wil ik danken, grote Levensvorst,
Gij hebt gestild mijn honger en mijn dorst.
Uw kracht, Uw leven daalde in mij neer,
in Uw gemeenschap wil ik blijven, Heer.
We lezen als 3e bijbelgedeelte Mark. 14:26-42
26 Nadat ze de lofzang gezongen hadden, vertrokken ze naar de Olijfberg. 27 Jezus zei tegen hen ‘Jullie zullen allemaal ten val komen, want er staat geschreven “Ik zal de herder doden, en de schapen zullen uiteengedreven worden.” 28 Maar nadat Ik uit de dood opgewekt ben, zal Ik jullie naar Galilea voorgaan.’ 29 Petrus zei tegen Hem ‘Misschien zal iedereen ten val komen, maar ik niet!’ 30 Jezus antwoordde ‘Ik verzeker je: juist jij zult Me vannacht, nog voor de haan 2x gekraaid heeft, 3x verloochenen’. 31 Maar Petrus hield met grote stelligheid vol ‘Al zou ik met U sterven moeten, ik zal U nooit verloochenen’. Alle anderen zeiden trouwens ook iets dergelijks.
32 Ze kwamen bij een olijfgaard, die Gethsemané heette, en Hij zei tegen Zijn leerlingen ‘Blijven jullie hier zitten, terwijl Ik bidden ga’. 33 Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met Zich mee. Hij voelde Zich onrustig en angstig worden, 34 en zei tegen hen ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier waken’. 35 Hij liep nog een stukje verder, liet Zich toen op de grond vallen, en bad, dat dit uur – zo mogelijk – aan Hem voorbij gaan mocht. 36 Hij zei ‘Abba, Vader, voor U is alles mogelijk: neem deze beker van Mij weg. Maar laat niet gebeuren, wat Ik wil, maar wat U wilt.’ 37 Hij liep terug, en zag, dat Zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken? 38 Blijf wakker, en bid, dat jullie niet in beproeving komen.’ De geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak. 39 Weer ging Hij weg om te bidden, met dezelfde woorden als daarvoor. 40 Toen Hij weer terugkwam, lagen ze opnieuw te slapen, want hun ogen vielen steeds dicht, en ze wisten niet, wat ze Hem antwoorden moesten. 41 Toen Hij voor de 3e maal terugkwam, zei Hij tegen hen ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het is zover: het ogenblik is gekomen, waarop de Mensenzoon aan de zondaars uitgeleverd wordt. 42 Sta op, laten we gaan. Kijk, hij, die Me uitlevert, is al vlakbij.’
We zingen lied 904:1,2,5.
Korte overdenking.
We zingen gezang 177:1,2,3.
Leer mij, o Heer, Uw lijden recht betrachten,
in deze zee verzinken mijn gedachten!
O Liefde, Die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar moest lijden.
‘k Zie U, God Zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als Mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.
O, allerheiligst, onuitspreek’lijk wonder:
de Rechter Zelf gaat aan het recht ten onder!
O, wreed geding, wie kan geheel doorgronden
de vloek der zonden?
Gebed.
We zingen lied 189a:1
Vaste Rots van mijn behoud:
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op Uw trouw.
Laat mij rusten in Uw schaûw,
waar het bloed, door U gestort,
mij de bron des levens wordt.
Jezus, niet mijn eigen kracht,
niet het werk, door mij volbracht,
niet het offer, dat ik breng,
niet de tranen, die ik pleng,
‘schoon ik ganse nachten ween,
kunnen redden: Gij alleen!
Eenmaal als de stonde slaat,
dat dit lichaam sterven gaat,
als mijn ziel uit d’aardse woon
opklimt tot des Rechters troon,
Rots der eeuwen: in Uw schoot
berg mijn ziele voor de dood!
We verlaten in stilte de kerkzaal.